Kanker
Kanker is een verzamelnaam voor meer dan honderd ziekten met één gemeenschappelijk kenmerk: een ongecontroleerde en afwijkende deling van lichaamscellen. De kankercellen groeien uit tot een gezwel (tumor) en kunnen zich verspreiden naar andere delen van het lichaam. Kanker is wereldwijd een van de meest voorkomende en dodelijke ziekten. In veel landen is het de belangrijkste doodsoorzaak na hart- en vaatziekten. De impact is groot: naar verwachting krijgt ongeveer de helft van de Europeanen in de loop van hun leven te maken met een kankerdiagnose. Dankzij vroege opsporing (bevolkingsonderzoek), betere behandelmethoden en verbeterde nazorg zijn de overlevingskansen en de kwaliteit van leven voor kankerpatiënten de afgelopen decennia wel sterk toegenomen.
De sterftetransitie in Nijmegen: van infectieziekten naar welvaartsziekten
In de loop van de negentiende eeuw veranderde het sterftepatroon in Nijmegen. Tot die tijd werd het patroon vooral bepaald door hoge sterfte onder zuigelingen en jonge kinderen én sterfte aan infectieziekten. Toen de zuigelingen- en kindersterfte daalde en de epidemieën van infectieziekten afnamen, werden mensen steeds ouder en werden chronische en degeneratieve aandoeningen zoals kanker en hart- en vaatziekten steeds vaker de belangrijkste doodsoorzaak. Deze overgang noemen we ook wel de ‘epidemiologische transitie’. In de figuur hierboven zien we de toename aan sterfte aan kanker in Nijmegen. Maar wat zijn de oorzaken van deze toename? Er zijn verschillende verklaringen.
Allereerst was het feit dat de Nederlandse bevolking, als gevolg van het uitdoven van de epidemieën van infectieziekten, steeds ouder werd belangrijk. Dit zien we ook in onderstaande figuur: de levensverwachting steeg. Hierdoor nam ook de kans op een degeneratieve ziekte toe. Immers, aandoeningen als kanker en hart- en vaatziekten komen vaak voor op latere leeftijd.
Daarnaast veranderde na 1850 de levensstijl van veel mensen ingrijpend. De industrialisatie bracht niet alleen vooruitgang, maar ook gezondheidsrisico’s met zich mee. In fabrieken en steden kwamen mensen steeds vaker in contact met schadelijke stoffen, zoals asbest en benzeen. Maar ook het consumptiepatroon veranderde: het gebruik van tabak en alcohol nam sterk toe. Deze ontwikkelingen droegen bij aan de toename van ziekten zoals kanker en hart- en vaatziekten.
Ten slotte werd de medische kennis steeds beter en kwamen er meer diagnostische middelen beschikbaar om deze ziekten sneller en nauwkeuriger te constateren. De vraag dringt zich dan wel op of deze gesuggereerde toename van sterfte aan kanker wel daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Stierven er inderdaad meer mensen aan kanker of werden artsen simpelweg beter in het vaststellen van deze doodsoorzaken? Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het waarschijnlijk is dat de toename van kanker echt heeft plaatsgevonden. Het zou onmogelijk zijn dat artsen en dokters in eerdere perioden zulke grote aantallen kanker over het hoofd kunnen hebben zien. Wel is het waarschijnlijk dat een deel van de sterfte die toen als ‘onbekend’ of ‘vaag’ werd geregistreerd, in werkelijkheid veroorzaakt werd door kanker.
De behandeling van kanker
Lange tijd was chirurgie de enige behandelmethode voor kanker. Artsen probeerden de tumoren te verwijderen door middel van een ingreep, maar in deze periode was dit een uiterst risicovolle operatie. Verdoving en narcose waren nog niet gangbaar en kennis over hygiëne en infectiepreventie was beperkt. De patiënt had een groot risico op hevige pijn, bloedverlies en dodelijke wondinfecties. Pas in de twintigste eeuw kwamen er nieuwe en effectievere behandelmogelijkheden, bijvoorbeeld de radiotherapie (bestraling), en later ook chemotherapie. Chemotherapie ontstond in de jaren 1940, toen onderzoekers ontdekten dat mosterdgas – gebruikt als oorlogswapen – de groei van witte bloedcellen remde. Dit leidde tot experimenten bij lymfeklierkanker en vormde het begin van medicijnen die kankercellen bestrijden: de eerste chemotherapie.
Te zien in het museum
Kankers