Interieur van de kinderafdeling van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Eerste Oosterparkstraat 179 // Stadsarchief Amsterdam
In de negentiende eeuw was de sterfte onder baby’s immens. Tot ongeveer 1880 was het een beroerde zaak voor zuigelingen in Amsterdam. In de ‘beste’ jaren stierven 200 van de 1000 zuigelingen die levend geboren werden. In de slechtste jaren overleden maar liefst 250 per 1000 levendgeborenen. Hoe anders was de situatie rond 1926 toen nog maar ongeveer 40 van 1000 zuigelingen stierven. Een enorme verbetering wanneer je beseft dat in de geleefde realiteit dit betekende dat in plaats van 1 op de 4, nog maar 1 op de 25 zuigelingen overleed. Ouders werden dus steeds minder geconfronteerd met de dood van hun kind, en konden steeds vaker verwachten dat de kinderen die ze kregen ook een volwassen leeftijd zouden bereiken. Wat was verantwoordelijk voor de dood van al deze baby’s in de negentiende eeuw?
Met behulp van doodsoorzakenregisters kan in kaart worden gebracht welke babykillers verantwoordelijk waren voor de gigantische sterfte onder zuigelingen in negentiende-eeuws Amsterdam. In figuur 1 wordt de infant mortality rate (het aantal gestorven zuigelingen per 1000 levendgeborenen) weergeven naar doodsoorzaak in Amsterdam tussen 1856 en 1926. Welke ziekten hadden de meeste sterfgevallen op hun naam?
In het oog springen de groepen van doodsoorzaken waar nogal vage termen achter schuil gaan zoals convulsions (stuipen), weakness (zwakte) en congenital and birth disorders (aangeboren kwalen). Deze diagnoses verdwenen door de toenemende medische kennis onder artsen en maakten steeds meer plaats maken voor termen die wij vatten onder infectieziekten veroorzaakt door luchtweginfecties (airborne), zoals bronchitis of pneumonia, of die gerelateerd zijn aan besmet water en voedsel (water–foodborne), zoals gastro enteritis of diarree.
Wat opvalt is dat na 1904 het aandeel infectieziektes gerelateerd aan besmet water- en voedsel enorm afnam, vooral als het vergeleken wordt met het aantal ziektes veroorzaakt door luchtweginfecties. Het lijkt een duidelijk gevolg te zijn van betere toegang tot schoon drinkwater, rioleringen, en kennis over babyvoeding en het belang van hygiëne. De komende jaren zal ons onderzoeksteam trachten te bewijzen of deze verbetering van hygiëne inderdaad een positieve invloed had met behulp van additioneel bronmateriaal.
Daarnaast bleven de aangeboren doodsoorzaken relatief stabiel, wat laat zien dat de medische wetenschap nog relatief weinig kon doen voor zuigelingen die te vroeg geboren werden en/of aangeboren afwijkingen hadden.
Wat verder opvalt is dat over de tijd heen de jaarlijkse pieken ook steeds minder hoog werden, wat betekent dat grote epidemieën die zuigelingen troffen minder vaak voorkwamen. Een laatste piek is nog te zien in de periode 1918-1919 toen de Spaanse Griep heerste en voor veel slachtoffers zorgde terwijl ander onderzoek heeft aangetoond dat zuigelingen over het algemeen niet direct slachtoffer werden van de Spaanse Griep. Wellicht zou de hogere sterfte in Amsterdam verklaard kunnen worden door het negatieve effect dat de ziekte had op de samenleving en ouders waardoor de baby’s slechtere zorg ontvingen. Maar hoe dat precies zit in Amsterdam, daarvoor is verder onderzoek nodig.
Een van mijn voorouders was Cornelis Been.
Hij is geboren op 23 oktober 1815 in Aalsmeer.
Van beroep was hij veenman.
Hij is gestorven op 16 februari 1900 in het Oude Mannen en Vrouwenhuis aan de Amstel 51 in Amsterdam, momenteel de dependance van de Hermitage in Sint-Petersburg.
Hij kreeg samen met zijn vrouw Antje Bosch negen kinderen.
Vijf kinderen stierven al in hun eerst levensjaar.
Hoogstwaarschijnlijk aan de infectieziekte Cholera.
Ben benieuwd of de doodsoorzaak te achterhalen is.