Een biologisch vrouwelijk voordeel? Verschillen in sterfte tussen mannen en vrouwen in Amsterdam

Een biologisch vrouwelijk voordeel? Verschillen in sterfte tussen mannen en vrouwen in Amsterdam

door Joris Kok // 21 november 2024

Zieke man in bed met naast hem een vrouw en twee kinderen (Ary Scheffer, 1805-1858) // Rijksmuseum

Vandaag de dag worden vrouwen gemiddeld ouder dan mannen. De levensverwachting in Nederland was volgens CBS-cijfers in 2021 79,6 voor mannen en 82,6 voor vrouwen. Het lijkt misschien vanzelfsprekend dat vrouwen altijd gezonder waren—en daardoor langer leefden—dan mannen. Dit is echter niet het geval. Historisch gezien varieerden de sterfteverschillen tussen mannen en vrouwen aanzienlijk, afhankelijk van tijd, plaats en leefomstandigheden. De sterftecijfers van Amsterdam bieden een nieuwe inkijk in deze veranderende dynamiek.

Met de Amsterdamse doodsoorzaken database kunnen sterfgevallen worden geanalyseerd op basis van geslacht, leeftijdsgroep en doodsoorzaak. Door deze gegevens te combineren met volkstellingen en statistische jaarboeken kunnen we nauwkeurig berekenen hoe groot de kans op overlijden was binnen specifieke bevolkingsgroepen.

Een handige manier om sekseverschillen in sterfte te bestuderen, is door te kijken naar het aantal overleden mannen per 1000 overleden vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep. Zo houden we rekening met het aantal mannen en vrouwen binnen een leeftijdsgroep en maken we een eerlijke vergelijking. De onderstaande grafiek illustreert deze berekeningen: op de horizontale as staan leeftijdsgroepen en op de verticale as mannelijke sterfte per 1000 vrouwen. De rode stippen vertegenwoordigen de gemiddeldes voor de periode 1860-1869. Wanneer de waarde op de stippellijn van 1000 ligt, sterven mannen en vrouwen even vaak; boven de lijn sterven er meer mannen, onder de lijn meer vrouwen. We spreken dan van ‘oversterfte’ van mannen of van vrouwen. Zo stierven er bijvoorbeeld ca. 1004 jongens per 1000 meisjes in de leeftijdsgroep van 2 tot 4 jaar.

De periode 1860-1869 geeft duidelijk weer op welke leeftijden sekseverschillen het meest prominent waren vóór de epidemiologische transitie. Mannen stierven meer dan vrouwen in leeftijdsgroepen onder de 5 jaar, tussen de 20 en 24, en boven de 40. Vrouwen hadden daarentegen een lichte oversterfte in de leeftijdsgroep van 30 tot 34 jaar, mogelijk een direct gevolg van de gevaren van zwangerschap en bevalling.

Waarom stierven deze mannen vaker? Het patroon van 2 t/m 4 jaar is een doorzetting van patronen onder jongere kinderen, vaak toegewezen aan biologische voordelen voor meisjes. Jonge mannen tussen 20 en 24 jaar (en ook 25-39 jaar) liepen meer risico’s door ongunstige werkomstandigheden in fabrieken. Tuberculose en ademhalingsproblemen, veroorzaakt en verergerd door slechte luchtkwaliteit, velden daarom meer mannen dan vrouwen; net als ‘geweld’—inclusief zelfmoord en verdrinking—en dronkenschap. Bij mannen boven de 40 zien we dezelfde problemen, met daarnaast oversterfte van mannen als gevolg van longontstekingen en bronchitis. Deze patronen suggereren dat biologie, maar ook leef- en werkomstandigheden, mannen mogelijk kwetsbaarder maakten dan vrouwen.

Hoewel je zou kunnen verwachten dat het sterftenadeel voor mannen gedurende de tijd alleen maar groter werd, laat de database een complexer beeld zien. Dit zien we in de veranderende verschillen in de perioden 1880-1889, 1900-1909 en 1920-29 in de tweede grafiek. Bij jonge kinderen (2-4 jaar) daalde het sterftenadeel voor jongens snel. Kinderziekten die voorheen meer jongens dan meisjes doodden, verdwenen in de loop van de decennia vanwege verbeterde volksgezondheid, hygiëne en voeding. Voor jonge mannen tussen de 20 en 39 bleef tuberculose een belangrijke doodsoorzaak, net als problemen met de luchtwegen en ‘geweld’, maar deze twee eerstgenoemde doodsoorzaken daalden snel vanaf de jaren ‘90. Dezelfde categorieën verklaren ook het nadeel van mannen boven de 40. Hier speelden twee dynamische factoren mee: door de toenemende industrialisatie van Amsterdam gingen mannen er op achteruit, terwijl vrouwen—voor tot nu toe onverklaarde redenen—eerder verbeteringen zagen in hun sterfte aan o.a. tuberculose.

Toch zien we vanaf 1890 een opvallende nivellering tussen mannelijke en vrouwelijke sterfte. In de periode 1920-1929 waren er onder mensen onder de 50 jaar nauwelijks nog verschillen te vinden tussen mannen en vrouwen. Boven de 50 bleven mannen echter kwetsbaarder, vooral door longontstekingen en de blijvende impact van tuberculose.

Wat vertelt ons dit? Ten eerste moeten we nadenken over de mogelijkheid dat er niet één maatschappelijke transitie van hoge naar lage sterfte plaatsvond, maar juist meerdere: bijvoorbeeld per geslacht, leeftijd, plaats en sociale klasse.

Verder is het belangrijk om de doodsoorzaken nader te onderzoeken. Zo zien we grote en belangrijke verschillen bij ‘geweld’ en rondom de luchtwegen. Fabrieksarbeid in ongezonde werkomstandigheden lijken hierbij een belangrijke factor te zijn geweest. Dit zouden we bijvoorbeeld kunnen testen met een vergelijking tussen fabrieksarbeiders en andere werkende mannen.

Plaats is hier ook een belangrijke factor. Terwijl mannen in Amsterdam achterliepen op vrouwen, was dat elders in het land heel anders. In veel plaatsen, met name op het platteland en in textielsteden, stierven vrouwen juist vaker dan mannen, ondanks een betere biologische bescherming van vrouwen. De verschillende arbeidsmarkten voor mannen en vrouwen in stedelijke en rurale contexten spelen daarbij een belangrijke rol. De positie van vrouwen op de arbeidsmarkt heeft verder weer gevolgen voor andere gezondheidskwesties, zoals toegang tot voldoende voeding. In andere woorden, de sterfteverschillen tussen mannen en vrouwen kunnen ons helpen begrijpen welke determinanten er in de gehele sterftetransitie speelden.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *