Ziekenzaal binnengasthuis // Stadsarchief Amsterdam
Besmettelijke ziekten staan doorgaans centraal in ons onderzoek – met name de afname ervan in de loop der tijd. Maar bronnen als doodsoorzaken- en patiëntenregisters stellen ons ook in staat om geschiedenissen van chronische ziekten nader onder de loep te leggen. Sanne dook in de neurologische aandoening multiple sclerose.
Op 7 juli 1887 wordt het overlijden opgetekend van een 36-jarige vrouw aan de Lauriergracht 33. Haar naam was Catharina Geertruida Mulder, zo maken we op uit het bevolkingsregister, geboren op 22 oktober 1850 als dochter van een Leidse visser en gehuwd met de timmerman Bastiaan Noppen. Doodsoorzaak: multiple sclerose. Het is een opmerkelijke diagnose voor die tijd, omdat het bestaan van deze aandoening van het centrale zenuwstelsel pas twintig jaar eerder werd vastgesteld door de Franse arts Jean-Martin Charcot, één van de grondleggers van de neurologie. De ziekte wordt gekenmerkt door zeer uiteenlopende klinische symptomen die worden veroorzaakt door ontstekingen in de hersenen en het ruggenmerg: van problemen met de balans, lopen en bewegen, spasmen en spierkrampen, tot cognitieve problemen en moeite met spreken. Tot op de dag van vandaag is MS nog niet te genezen, en ook de onderliggende oorzaken van het ontstaan van die ontstekingen worden nog niet volledig begrepen.
Met die veelheid aan mogelijke uitingsvormen is het niet verwonderlijk dat negentiende-eeuwse artsen stuntelden met het herkennen en diagnosticeren van MS. Het opkomen en het meestal weer (gedeeltelijk) wegebben van de symptomen zorgde er samen met de cognitieve kenmerken voor dat artsen nogal eens de link legden met hysterie. In 1880 zette het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een discussie uiteen tussen de bekende zenuwpathologen Robert Remak en Karl Friedrich Otto Westphal enerzijds en Carl Wernicke anderzijds. Zij debatteerden over de diagnose van een 47-jarige vrouw uit Berlijn met toenemende verlammingsverschijnselen in diverse lichaamsdelen en ‘mentale retardatie.’ Waar de eerste twee artsen concludeerden dat het hysterie betrof, hield Wernicke vast dat ‘sclérose en plaques’ – een vroege benaming van MS – de correcte diagnose was. De uiteindelijke autopsie stelde Wernicke in het gelijk. De auteur die de discussie samenvatte stelde dan ook dat het wenselijk was om een meer ‘anatomisch gegrond perspectief’ op deze aandoening te hanteren in plaats van te wijzen naar hysterie.
Hoeveel Amsterdammers aan MS leden is op basis van de doodsoorzakenregisters moeilijk vast te stellen. Aan hysterie werden hun overlijdens in ieder geval gelukkig niet zo vaak geweten, want tussen 1856 en 1926 kwam het woord ‘hysterie’ slechts dertien keer voor als (deel van een) doodsoorzaak. Met uitzondering van één man betroffen dit overigens wel allemaal vrouwen die deze stempel kregen. MS werd opgegeven als doodsoorzaak in 131 gevallen in deze periode. Zoals we zien in figuur 2 nam dit aantal toe in de loop der tijd, maar bleef het bescheiden – waarschijnlijk niet in de laatste plaats doordat MS an sich voor de meeste patiënten niet dodelijk is. Opvallend is dat ongeveer de helft van de MS overlijdens uit mannen bestond. Tegenwoordig weten we namelijk dat de aandoening veel vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. Uit onderzoek weten we echter ook dat mannen wel weer vaker een ergere vorm van MS hebben; mogelijk verklaart dat de redelijk gelijke verdeling in de sterfte. Eigenlijk zouden we de patiëntenregisters naast deze bronnen moeten leggen om echt iets te kunnen zeggen over het voorkomen van MS.
Het lijkt aannemelijk dat de 131 Amsterdammers met MS als doodsoorzaak de meest ernstige gevallen betrof. Een aanwijzing daarvoor zien we ook in het gegeven dat zij redelijk jong stierven (gemiddeld rond het 44e levensjaar) en dat zij vaak overleden in één van de diverse ziekenhuizen in de stad. Met name het Binnengasthuis wordt vaak genoemd (25 keer), maar ook het Onze Lieve Vrouwengasthuis (14 gevallen) en het Wilhelmina Gasthuis (11 gevallen) verzorgden de meeste van de aan MS-lijdende patiënten op het moment van overlijden. Catharina Geertruida overleed ook in het Binnengasthuis, na daar maar liefst 1668 dagen te hebben doorgebracht op de ziekenzaal – onwijs veel langer dan de gemiddelde verblijfsduur van ergens tussen de 33 en 37 dagen.
De wetenschappelijke discussies over of een aandoening gediagnosticeerd moest worden met hysterie of ‘sclerosis en plaque’ vond plaats rond de allereerste opname van Catharina Geertruida in het Binnengasthuis in 1879, waar ze na 6 dagen verpleging weer werd ontslagen. Eind 1882 zou Catharina Geertruida in de laatste paar weken van haar zwangerschap weer opgenomen worden, waar ze van de zaal naar de kraaminrichting werd gebracht om te bevallen van haar vierde kind Anna Catharina, om vervolgens weer naar de zaal te worden overgebracht om de resterende 1668 dagen van haar leven door te brengen.