Groepsfoto van verpleegsters en arts bij de pokken-barak van het Wilhelmina Gasthuis ca. 1916 // Stadsarchief Amsterdam
Op de kaarten uit de Lohmanatlas van 1876 zijn de buitengebieden rondom de Singelgracht voor het eerst heel systematisch en gedetailleerd vastgelegd. Ze geven blijk van een industriegebied vol met koren- en zaagmolens die met het uitbreidingsplan van stedenbouwkundige Jan Kalff binnen een paar decennia zouden verdwijnen. Te midden van de weilanden en lage polders in buurt XX treffen we ook een zeer karakteristiek vierkant gebouw dat nog een halve eeuw zou blijven staan: het Buitengasthuis. Dit ziekenhuis vond zijn oorsprong in 1635, toen het werd gebouwd om pestlijders buiten de stad te kunnen verplegen. Zij werden via de pestschuit naar het Buitengasthuis gebracht via de Pestsloot, ten hoogte van de huidige Bosboom Toussaintstraat. Het oorspronkelijke gebouw brandde af in 1732, maar werd herbouwd om te dienen als ziekenhuis voor de allerarmsten van de stad. Sindsdien werden hier ongeneeslijk zieken, geestelijk zieken en lijders aan besmettelijke ziektes verpleegd.
Het Buitengasthuis speelde een belangrijke rol in de laatste pokkenepidemie van 1870-1872. Op basis van de aantekeningen van een assistent-geneesheer daar, opgetekend in augustus 1871, reflecteerde de geneesheer Guillaume Daniel Louis Huet in 1880 op het verloop van de epidemie in het Buitengasthuis. In zijn artikel, genaamd ‘Een en ander over variolae’, stond de vraag wat de invloed van het vaccin op besmetting was centraal. De cijfers bleken er niet om te liegen: meer dan twee-derde van de 1441 mensen die ten tijde van epidemie in het Buitengasthuis waren verpleegd was weliswaar ooit gevaccineerd, maar niet gehervaccineerd. De sterftecijfers onder hen die de hevigste vorm van pokken ontwikkelden (het hemorragische type) waren bovendien hoger onder de niet-gevaccineerden dan onder hen die het vaccin wel ooit hadden ontvangen.
In het artikel van Huet kunnen we een paar interessante parallellen met de hedendaagse coronapandemie ontdekken. Allereerst concludeerde de geneesheer dat zelfs juiste en tijdige hervaccinatie een persoon niet helemaal kon vrijwaren van besmetting; het kon iemands kansen op een besmetting of een ernstig ziekteverloop drastisch verminderen, maar niet helemaal uitsluiten. Een andere gelijkenis kunnen we bespeuren op het gebied van vaccinatiestrategie. Toen de eerste poklijders werden opgenomen in het Buitengasthuis op 17 december 1870, werd zo snel mogelijk een vaccinatieprogramma op poten gezet waarbij de zorgmedewerkers (en “een aantal lijders aan chronische ziekten”) ge(her)vaccineerd werden. Dit hielp aanzienlijk in hun overlevingskansen, zelfs wanneer ze onverhoopt toch besmet raakten.
Een laatste overeenkomst betreft de weerstand onder een deel van het personeel tegen het vaccin. Vier van de zes personeelsleden die ondanks het vaccinatieprogramma tóch besmet raakten – waaronder de apothekersbediende – bleken zich deels toevallig (“uithoofde van tijdelijke ongesteldheid”), maar ook deels opzettelijk aan vaccinatie te hebben onttrokken. De moderne lezer verwondert zich misschien over zulk verzet, wetende dat variola uiteindelijk de geschiedenis in zou gaan als het eerste virus dat door de moderne wetenschap zou worden uitgeroeid. Negentiende-eeuwse medici zoals Huet waren ongetwijfeld niet blij met deze vaccinweigeraars, maar hij onthield zich in dit stuk van een al te openlijke afkeur. Hij omschreef de gebeurtenis simpelweg als “opmerkelijk.”