Een groep kinderen staan rond een fontein om water te drinken tijdens een zomer in Amsterdam. 1911. Nederland // Spaarnestad Photo
Zuigelingen waren erg kwetsbaar, vooral als ze geen borstvoeding kregen maar gevoed werden met, al dan niet aangelengde, koemelk. Bij warm weer nam de kans op het bederven van dit soort voeding enorm toe, en daarmee de kans op sterfte aan water- en voedsel gerelateerde ziekten. Dit was ook zo het geval in Amsterdam.
In figuur 1, een zogenaamde scatterplot, wordt het aandeel van de sterfte aan water- en voedsel gerelateerde ziekten van zuigelingen in de totale sterfte van zuigelingen getoond (op de verticale as) en de gemiddelde weektemperatuur (op de horizontale as). De kleuren geven de seizoenen aan, en iedere punt stelt één week voor in een specifiek jaar tussen 1854 en 1891.
Het is duidelijk te zien dat de sterfte in de linkerhoek samenklontert op een laag niveau: dus, bij een lage temperatuur is er een gering aandeel van water- en voedsel gerelateerde sterfte, en dat geldt voor alle geobserveerde weken in deze jaren. In de zomer beweegt de puntenwolk naar boven: de sterfte aan water- en voedsel gerelateerde oorzaken neemt toe met het stijgen van de temperatuur. Maar niet voor iedere week! Er zijn weken met een laag aandeel van dit type sterfte, ondanks de hoge temperaturen, en weken met een hoog aandeel. En dat is interessant want dat suggereert een ontwikkeling in de tijd; de blauwe punten die allemaal rechtsonder liggen zouden weleens de weken kunnen zijn uit de latere jaren van deze periode 1854-1891. Dat zou kunnen beteken dat er van alles verbeterde aan de hygiënische omstandigheden van zuigelingenzorg. Maar of dat zo is? Dat dient nader uitgezocht te worden.