Onbekende doodsoorzaken van zuigelingen ontrafeld

Onbekende doodsoorzaken van zuigelingen ontrafeld

door Sanne Muurling // 1 juni 2023

Interieur met moeder en kind, 1835-1910 // Collectie rijksmuseum

In de vroege jaren van het bestaan van de Amsterdamse doodsoorzakenregisters werden er veel overlijdens geregistreerd met een onbekende of anderzijds vaag gedefinieerde doodsoorzaak: voor zuigelingen betrof dit in sommige jaren bijna een kwart van alle overlijdens. Wat kunnen we te weten komen over de sterfte van deze groep zuigelingen? En wat vertelt hun dood over sociale ongelijkheid in sterftepatronen in het verleden?

Op de Oostenburgervoorstraat 204 in de Amsterdamse Oostelijke eilanden werd op 2 november 1856 het zevende kind geboren van de dan nog net 44-jarige werkster Maria van Manen en scheepstimmerman Pieter Abramsz. Ze noemden haar Maria Hendrika en lieten haar registreren in het bevolkingsregister. Ééntwintig dagen later, op Maria’s verjaardag notabene, zouden ze echter weer afscheid moeten nemen van hun jongste dochter. Doodsoorzaak: geen opgave.

Afbeelding 1. Maria Hendrika in het bevolkingsregister van 1853-1865. Vanwege haar overlijden is haar naam met rode inkt doorgestreept // Stadsarchief Amsterdam

Zo’n stilte in de bron komt nogal cru over, maar voor de invoerders van de vroegste jaren van de doodsoorzakenregisters zal zo’n niet opgegeven of als ‘onbekend’ opgetekende doodsoorzaak geen grote verrassing zijn. Bij maar liefst 24 procent van de zuigelingen die binnen een jaar na hun geboorte in 1856 overleden stond zoiets geschreven. Over de jaren heen nam dit aandeel geleidelijk af en rond de jaren 1870 was de categorie bijna verdwenen, vermoedelijk dankzij de nieuwe volksgezondheidswetgeving vanaf 1865 en de daarmee samenhangende professionalisering van de doodsoorzakenregistratie. Deze afname is ook te zien in figuur 1 in een eerdere blog post. Tegelijk met de neergang van de ‘onbekende’ doodsoorzaken en andere vage categorieën als ‘zwakte’, en ‘stuipen’, nam het aantal registraties onder de noemer van ‘geboorteafwijkingen’ juist toe. Die gelijktijdige af- en toename van onbekende overlijdens en aangeboren afwijkingen maakt een verkenning van het verband tussen die twee interessant.

Het mysterie rondom de onbekende en vaag omschreven doodsoorzaken in de jaren vóór de invoering van de nieuwe wetgeving is des te boeiender vanwege de relatie met sociale ongelijkheden. Uit onze analyse van zuigelingen die binnen een jaar na hun geboorte in 1856 overleden blijkt namelijk een duidelijk sociaaleconomisch patroon dat vooral te wijten lijkt te zijn geweest aan de onbekende en vage doodsoorzaken. Anders gezegd: waar de kinderen van arm en rijk in Amsterdam ongeveer gelijke kansen hadden om te overlijden aan bijvoorbeeld besmettelijke ziektes, waren die kansen voor onbekende en vage doodsoorzaken daarentegen behoorlijk ongelijk verdeeld. In een eerdere blog hebben we al geschreven dat de sterftecijfers van zuigelingen nogal verschilden tussen buurten. Deze nieuwe analyse laat zien dat zulke verschillen ook op individueel niveau bestonden. Een kind van ongeschoolde arbeiders had maar liefst veertig procent meer kans om te overlijden aan onbekende doodsoorzaken dan een kind uit de middenklasse! Hoe moeten we deze uitkomst interpreteren? Waarom waren die onbekende en vage doodsoorzaken zo ongelijk verdeeld?

De doodsoorzaak van Maria Hendrika werd drie dagen na haar overlijden geregistreerd // Stadsarchief Amsterdam

Om de overlijdens van kinderen als Maria Hendrika iets beter te begrijpen moeten we dieper in de materie duiken. Een manier om dit te doen is door te kijken naar de verschillen en overeenkomsten in de verdeling van overlevingstijd van kinderen bij verschillende categorieën doodsoorzaken: binnen hoeveel dagen na de geboorte overleden zuigelingen? Door die patronen van de verschillende categorieën via statistische tests met de groep van onbekende en vaag gedefinieerde termen te vergelijken, kunnen we onderzoeken op welke categorie die van ‘de onbekenden’ het meest lijkt. De categorie van onbekende en slecht definieerde doodsoorzaken bleek statistisch gezien weinig overeenkomsten te hebben met die van ‘infectieziekten’, ‘stuipen’, en het totaal van niet als onbekend aangemerkte oorzaken, maar wel veel met de categorieën ‘geboorteafwijkingen’ en ‘zwakte.’ Ook andere statistische analyses wijzen op overeenkomsten met vooral de categorie van ‘geboorteafwijkingen’, die net als de onbekende doodsoorzaken sterke verschillen in sterftekansen vertoonden naar gelang iemands’ positie op de sociaaleconomische ladder.

Wat vertelt ons dit over leven en sterven in Amsterdam in het midden van de negentiende eeuw? De ongelijk verdeelde sterftekansen aan aangeboren ziektes duidt vermoedelijk op grote sociale verschillen in de gezondheid van moeders in die tijd. Er wordt namelijk aangenomen dat de overlevingskansen van zuigelingen gedurende het eerste half jaar van hun leven sterk afhankelijk waren van de lichamelijke gesteldheid en voedingsgewoonten van de moeder. De voedingstoestand van een moeder tijdens de zwangerschap zou vooral van invloed zijn op de sterfte van zuigelingen door het niet volgroeid zijn van de foetus en aangeboren afwijkingen, met een laag geboortegewicht en een zwak gestel tot gevolg. Dit nadeel werd nog vergroot als de moeders ook geen of slechts korte tijd borstvoeding konden geven, bijvoorbeeld omdat zij werk buiten het huis verrichten.

Werkende vrouwen in een atelier, circa 1900 // Collectie Rijksmuseum

Verschillen in de toegang tot artsen onder de Amsterdamse bevolking hebben waarschijnlijk ook bijgedragen aan de sociale differentiatie in zuigelingensterfte. Diverse historici hebben er al op gewezen dat zowel plattelandsgebieden, als armere gebieden of mensen, waarschijnlijk minder goed door artsen werden bediend. Zij suggereerden ook dat het aanzienlijk aantal onbekende doodsoorzaken daarom moet worden gezien als een laag niveau van toegang tot medische voorzieningen. Dat zoiets ook wel eens zou kunnen gelden voor Amsterdam, had de arts Israëls al opgemerkt in 1862. Hij schreef de eveneens door hem geconstateerde grote hoeveelheden onbekende doodsoorzaken bij zuigelingen in arme buurten als de Oostelijke eilanden en de Jordaan toe aan de “verwaarlozing, het gebrek aan beschaving en ellende” aldaar, maar ook aan slecht medisch toezicht. Hij suggereerde dat het wel eens een medisch-politiek probleem zou kunnen betreffen: werden artsen niet genoeg geraadpleegd door bepaalde delen van de samenleving, of namen medici hun werk daar niet serieus genoeg, of gold misschien een combinatie van beide?

 

Achter elke doodsoorzakenregistratie schuilt groot persoonlijk verdriet, maar het overlijden van Maria Hendrika vertelt ook een groter verhaal. Haar dood weerspiegelt zowel grote sociale verschillen in de gezondheid van moeders in Amsterdam in het midden van de negentiende eeuw, evenals een waarschijnlijke mate van medische onverschilligheid die langs dezelfde sociaaleconomische lijnen was gestructureerd.

3 gedachten over “Onbekende doodsoorzaken van zuigelingen ontrafeld”

  1. Indie van Lieshout

    Interessant artikel Sanne! Bij het indexeren van de doodsbriefjes van Maarheeze en Reusel was mij voor wat betreft de toegang tot en de kwaliteit van het werk van artsen trouwens opgevallen dat regelmatig artsen van over de grens werden ingezet. In Maarheeze was een arts uit Hamont – die bovendien de doodsoorzaken in het Frans noteerde – lange tijd actief en in Reusel zie ik zo af en toe een arts uit Arendonk voorbij komen. Van die arts uit Hamont kreeg ik de indruk dat hij nauwkeuriger te werk ging dan de Nederlandse artsen, slechts weinig gaf hij een onbekende doodsoorzaak op.

    https://www.rhc-eindhoven.nl/collectie?mivast=48&miadt=48&mizig=100&miview=tbl&milang=nl&micols=1&mib1=549

    1. Sanne Muurling

      Wat interessant, Indie! Vooral voor de invoer van betere wetgeving rondom de opgave van doodsoorzaken zullen er grote verschillen zijn geweest, maar het is inderdaad ook best denkbaar dat er ook later nog aanzienlijke discrepanties bestonden. In welke periode was ‘jouw’ arts ongeveer werkzaam?

      1. Indie van Lieshout

        Ik moest het even opzoeken, maar het gaat om de arts A. Feijen uit Hamont die ik vanaf 1879 in de doodsbriefjes tegenkom, tot in ieder geval 1889 (van latere datum zijn de briefjes van Maarheeze niet bewaard gebleven). Ik las dat ook Budel tot 1910 aangewezen was op (huis)artsen uit Hamont (onder meer deze heer Feijen). Dat is allemaal na 1865, maar het gaat zoals je schrijft inderdaad om plattelandsdorpjes, die mogelijk minder goed door artsen werden bediend. Ook weer een interessant onderzoeksaspect 🙂

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *