Ziekten in strijd met elkaar: de dynamiek tussen mazelen en kinkhoest in historisch Oslo

Ziekten in strijd met elkaar: de dynamiek tussen mazelen en kinkhoest in historisch Oslo

door Evelien Walhout // 24 oktober 2025

Syk pike (‘ziek meisje’) van de Noorse schilder Christian Krohg (1852-1925). De schilder is beroemd om zijn ‘portretten’ van het negentiende-eeuwse Kristiania // Nasjonalmuseet Samlingen

Traditioneel bestuderen historici en epidemiologen infectieziekten vaak afzonderlijk, zoals een specifieke cholera-uitbraak in de negentiende eeuw of de Spaanse Griep van 1918. Die scheiding is echter kunstmatig: besmettelijke ziekten circuleren immers continu binnen een bevolking, op dezelfde plekken, in dezelfde tijd. Dat maakt interactie tussen ziekten mogelijk, of zelfs onvermijdelijk.

Een recente studie die gepubliceerd is in de bundel die ter gelegenheid van het emeritaat van Angélique Janssens is samengesteld bespreekt precies deze kwestie in het laat negentiende-eeuwse Oslo. Door sterfte- en ziektegegevens van bijna zeven decennia te combineren, onderzochten de auteurs hoe besmettelijke ziekten elkaar beïnvloedden – een fenomeen dat in de moderne epidemiologie bekendstaat als ecological interference.

Een voorbeeld: mazelen infecteren doorgaans jonge kinderen en geven vervolgens levenslange immuniteit. Maar na infectie verzwakt het immuunsysteem, waardoor kinderen vatbaarder worden voor andere ziekten. Tegelijkertijd kan een andere infectie (zoals kinkhoest) kinderen tijdelijk ‘uit de roulatie’ halen: zij zijn dan minder sociaal actief (liggen in bed en gaan niet naar school), en vormen dus even geen doelwit voor mazelen.

Het principe van wederzijdse beïnvloeding, waarbij het voorkomen of verloop van de ene ziekte het patroon van een andere verandert, werd in 2003 overtuigend aangetoond in een artikel in Nature en inspireert sindsdien steeds meer onderzoek. Historische data zouden ons kunnen helpen om dit fenomeen van ecological interference beter te begrijpen.

Oslo als ‘laboratorium’

Het negentiende-eeuwse Oslo (destijds Christiania geheten) leent zich bij uitstek voor een dergelijk historisch experiment. De stad groeide snel tussen 1862 en 1927, maar bleef relatief klein: van circa 110.000 tot 220.000 inwoners. Tegelijkertijd hield de overheid uitgebreide medische rapportages bij, met gegevens over geboorte, sterfte, het voorkomen van (al dan niet fatale) ziekten én specifieke doodsoorzaken zoals mazelen en kinkhoest.

Deze medische rapportages vormen de ruggengraat van het onderzoek. Door jaarlijkse sterftecijfers van mazelen en kinkhoest te koppelen aan geboortecijfers en algemene bevolkingsgroei, konden de onderzoekers analyseren hoe de epidemieën zich tot elkaar verhielden en hoe dat verband veranderde in perioden met veel of juist weinig geboorten. Pasgeborenen vormen immers weer nieuwe, nog niet immune, slachtoffers voor zogenoemde kinderziekten.

Als de één stijgt, daalt de ander?

Wat bleek? In periodes met hoge geboortecijfers (1863-1901) vertoonden mazelen en kinkhoest een zogenoemde ‘out-of-phase’ dynamiek. Simpel gezegd: als de sterfte aan de ene ziekte piekte, daalde die van de ander. Ook na de daling van de geboortecijfers (1902-1928) bleef dat grotendeels zo. Zie hiervoor Figuur 1 met verloop van de zogenoemde case fatality rates: deze drukken uit welk aandeel van de besmettingen overlijdt aan de ziekte, ofwel het aantal overlijdens onder gediagnosticeerde gevallen.

Figuur 1. Gekwadrateerde 'case fatality rates' voor mazelen en kinkhoest, Christiania 1863-1928.

Wat kan de aanhoudende ‘out-of-phase’ dynamiek verklaren?

De afwijking roept vragen op. Waarom bleven mazelen en kinkhoest ook in de periode van lagere vruchtbaarheid elkaar ‘storen’? Een mogelijke verklaring ligt in de bevolkingsomvang van Oslo. Voor mazelen is namelijk een minimale bevolkingsgrootte nodig om als ziekte endemisch te blijven. Sommige schattingen noemen 250.000 mensen. Mogelijk was Oslo dus simpelweg te klein om dat patroon te laten ontstaan. Gezien haar omvang en groeidynamiek na 1850 zou Amsterdam een betere casus zijn.

Een andere factor is de nauwkeurigheid van de historische data. De onderzoekers werkten met jaarcijfers; dat is relatief grofmazig. Meer gedetailleerde (bijvoorbeeld maandelijkse) gegevens zouden de dynamiek preciezer in beeld kunnen brengen, en bijvoorbeeld ook rekening kunnen houden met incubatietijd en hersteltijd.

Ziekten in context

Wat dit onderzoek vooral duidelijk maakt, is dat besmettelijke ziekten in historisch perspectief zelden op zichzelf stonden. Ze functioneerden binnen een ecosysteem van infecties, waarbij ze elkaar verzwakten of juist versterkten, afhankelijk van het aantal geboortes, immuniteit en gedrag.

Voor de historische demografie is dat een belangrijke les. Wie alleen naar mazelen kijkt, mist wellicht wat kinkhoest doet (en vice versa). En wie alleen naar sterfte kijkt, ziet niet hoe overleving in het ene jaar mede bepaald werd door een ziekte die in het vorige huishield.

De studie laat zien hoe vruchtbaar de combinatie van historische bronnen en moderne concepten uit de epidemiologie kan zijn. En het roept op tot vervolgonderzoek: met fijnmaziger data, langere tijdreeksen, gegevens over niet-fatale ziekten (naast ‘onze’ doodsoorzaken) en ook vergelijkende studies tussen steden. Want de ziektegeschiedenis van historisch Oslo vertelt ons dat epidemieën zelden solospelers zijn, maar onderdeel van een breder ‘netwerk’ van ziekten.

Verder lezen?

Het artikel ‘Epidemics in Motion’ werd geschreven door Hilde L. Sommerseth en Evelien Walhout ter gelegenheid van het emeritaat van Angélique Janssens: 

Sommerseth, H.L., & Walhout, E. (2025). Epidemics in Motion. Exploring the Interaction between Childhood Diseases in a Norwegian City, 1863–1928. Historical Life Course Studies, 15, 230-236. https://doi.org/10.51964/hlcs23101

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *