Waaraan stierven jonge kinderen in Amsterdam?

Waaraan stierven jonge kinderen in Amsterdam?

door Tim Riswick // 18 september 2023

Engelse gravering van vrouwen die op Nieuwjaarsdag een kinderziekenhuis bezoeken // Wellcome Trust Collection

We hebben al eerder laten zien dat de sterfte onder baby’s enorm was. Hetzelfde was het geval voor jonge kinderen tussen één en vier jaar oud. Tot 1880 was er in Amsterdam van jaar tot jaar veel variatie in die kindersterfte als gevolg van diverse epidemieën in de stad, waardoor er in sommige jaren maar liefst 70 van de 1000 kinderen stierven. Belangrijk is om te beseffen dat de jongste kinderen de hoogste kans hadden om te overlijden. Met andere woorden, eenjarige kinderen hadden een veel hoger overlijdenskans in vergelijking met vierjarigen. Net als bij de zuigelingensterfte vond er een enorme verbetering plaats in de overlijdensrisico’s van kinderen in de periode daarna. Vanaf de jaren 1920 stierven er nog maar 10 van de 1000 kinderen. Ouders werden dus steeds minder geconfronteerd met de dood van hun jonge kind en konden steeds vaker verwachten hun kinderen ook een volwassen leeftijd zouden bereiken. Wat was verantwoordelijk voor de dood van al deze jonge kinderen in de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw?

Met behulp van doodsoorzakenregisters – gedigitaliseerd door onze vrijwilligers – kan in kaart worden gebracht welke ziektes verantwoordelijk waren voor de gigantische sterfte onder jonge kinderen. In Figuur 1 wordt de child mortality rate  (het aantal gestorven kinderen tussen 1 en 4 jaar oud per 1000 kinderen tussen de 1 en 4 jaar aanwezig in de stad) weergeven naar doodsoorzaak in Amsterdam tussen 1856 en 1926. Voor vrijwel alle doodsoorzaken zien we vanaf de jaren 1880 en het begin van de jaren 1890 een duidelijke afname. Ook de sterftepieken als gevolg van epidemieën, zoals cholera in 1866 en pokken in 1871, verdwijnen langzaam, met als uitzondering de jaren van de Spaanse griep in 1918-1919. Maar welke ziekten hadden de meeste sterfgevallen op hun naam?

Figuur 1: Child mortality rate naar doodsoorzaak in Amsterdam van 1856-1926

Het eerste opvallende feit is dat maar liefst 70% van alle sterfgevallen in Amsterdam gedurende de gehele periode betrekking had tot ziekten veroorzaakt door luchtweginfecties. Dit was een verontrustend hoog percentage. Om deze grote groep nader te onderzoeken is deze verder opgedeeld in vier specifiekere groepen van doodsoorzaken: (1) infectieziekten overdraagbaar door de lucht (airborne infectious), zoals morbilli, tussis convulsiva, diphtheritis, (2) infecties aan de ademhalingswegen (respiratory) zoals pneumonia, bronchitis, croup, (3) tuberculose (tuberculosis) zoals meningitis tuberculosa en scrophulosis, en (4) andere infectieuze ziektes aan de luchtwegen (other air-borne diseases) zoals meningitis.

Het aandeel van ziekten veroorzaakt door luchtweginfecties was niet alleen groot, maar deze groeide bovendien gedurende de onderzochte periode. Deels is de relatieve toename van de luchtweginfecties te wijten aan een afname van vage benamingen voor ziekten, zoals zwakte en stuipen. In de periode 1845-1870 was deze vage groep nog vrij groot, maar daarna nam deze al snel af. Dit zou een gevolg kunnen zijn van een toename in de  medische kennis en een verbetering in de medische opleiding, met als gevolg dat medici betere (of andere) diagnoses stelden. Een aantal van de vage ziektebenamingen zouden daardoor in de loop van de tijd terecht kunnen zijn gekomen bij de ziekten veroorzaakt door luchtweginfecties. Het weerspiegelt in ieder geval een ontwikkeling die we eerder ook al zagen bij zuigelingen, maar in die leeftijdscategorie was het aantal en de daling van deze vage ziektebenamingen nog extremer dan bij jonge kinderen.

Een andere interessante observatie is het zeer lage aantal sterfgevallen als gevolg van door water- en voedseloverdraagbare ziekten. Sterfte aan deze doodsoorzaken was juist enorm hoog bij zuigelingen, maar lijkt bij Amsterdamse kinderen een veel kleinere rol te spelen. Wellicht was de hoge zuigelingensterfte hier ook de verklaring voor: zwakkere kinderen die vatbaar waren voor dergelijke ziektes overleden al voor hun eerste verjaardag. De grote meerderheid aan kinderen ging tijdens het eerste levensjaar al over van borstvoeding naar kunstmatige of normale voeding, en juist in die fase kon melk en water dat besmet raakte grote gevolgen hebben.

Om meer zicht te krijgen op de gevolgen van het doodsoorzakenpatroon is het mogelijk om  de verdeling van sterfte in verschillende seizoenen te bestuderen. Sommige soorten ziekten kwamen immers meer voor in de zomer en anderen juist in de winter. In Figuur 2 is deze gevisualiseerd door middel van de seizoensindex (boven de 100 is hogere sterfte, onder de 100 is lagere sterfte).  Uit deze analyse blijkt dat Amsterdam een duidelijke winterpiek kende. Dit reflecteert de grote impact van ziekten veroorzaakt door luchtweginfecties, die vooral in de winter slachtoffers maakte. Deze winterpiek wordt gedurende de bestudeerde periode alleen maar sterker als gevolg van de afname van het aandeel van water- en voedselovergedragen ziekten, die zich in de zomer concentreerden. Dit staat in contrast met wat we hebben gevonden voor zuigelingensterfte, waar het patroon omgekeerd was. Dit laat zien dat de oorzaken van sterfte van jonge kinderen in Amsterdam op een andere manier begrepen moeten worden dan voor zuigelingen.

Figuur 2: Sterfte per maand in Amsterdam 1856-1926

Kortom, de geschiedenis van sterftepatronen van jonge kinderen in Amsterdam – en de mate waarin dit verschilde van zuigelingen – biedt ons waardevolle inzichten in de evolutie van gezondheid en geneeskunde in de stad. Hoewel ziekten veroorzaakt door luchtweginfecties ooit een verwoestende impact hadden op jonge kinderen, werd deze invloed steeds kleiner. Waardoor deze veranderingen precies plaatsvonden, wordt op dit moment verder onderzocht.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *