De kinderzaal in het Amsterdamse Binnengasthuis, circa 1897 // Stadsarchief Amsterdam
Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw gaan geneeskundigen zich interesseren voor zieke kinderen. Het eerste kinderziekenhuis in Nederland opent haar deuren in 1863 in Rotterdam: het Sophia Kinderziekenhuis. Al snel volgt Amsterdam: in 1865 vestigt het Emma Kinderziekenhuis zich in het vroegere Engelse weeshuis aan de Oudezijds Achterburgwal. In de grote steden waren er dus plekken waar zieke kinderen naartoe konden voor medische zorg. Maar hoe zat dit in kleinere steden waar geen kinderziekenhuis was? Voor mijn masterscriptie deed ik onderzoek naar het gemeentelijke Stadsziekenhuis in Hoorn in de periode 1867-1915 en heb daarbij de aanwezigheid van kinderen in dit ziekenhuis onderzocht.
Ziekenhuizen stonden in het verleden niet bepaald bekend als kindvriendelijke plekken en dit beeld bestaat ook nu nog onder historici. Regenten en zorgpersoneel zouden kinderen liever niet als zieke in hun instelling zien, omdat ze niet de makkelijkste patiënten waren en veel zorg en aandacht behoefden. De medische kennis over behandelingen voor kinderen was daarnaast beperkt, zeker buiten de grote steden. Ook bestaat het idee dat vroeger vooral weeskinderen in het ziekenhuis werden opgenomen; niet zozeer omdat zij medische zorg nodig hadden, maar als opvangplek. Tenslotte zou er in de negentiende eeuw weinig vertrouwen bestaan dat artsen in staat waren om kinderen effectief te behandelen. Vooral onder de armere lagen van de bevolking was dit vertrouwen laag. De behandelingen waren vaak weinig succesvol bij kinderen, wat bijdroeg aan dit gebrek aan vertrouwen.
Uit de patiëntregisters van het Stadsziekenhuis in Hoorn – waarin overigens slechts sporadisch informatie is opgenomen over de diagnose – blijkt echter dat kinderen wel degelijk werden opgenomen in deze periode. Het feit dat behandeling gratis was voor de minderbedeelden droeg hier waarschijnlijk aan bij. Daarnaast kwam er steeds meer aandacht voor de behandeling van kinderen en groeide het vertrouwen in de medische stand. Het aantal opgenomen kinderen nam dan ook snel toe. Waar tussen 1868 en 1879 nog slechts 4% van de patiënten beneden de tien jaar oud was, was dit gegroeid tot 21% tussen 1910 en 1915. Opvallend is het feit dat het sterftecijfer onder kinderen relatief laag was in de Hoornse instelling in vergelijking tot oudere patiënten én de bevindingen uit het Binnengasthuis in Amsterdam (blijkens het onderzoek van Nadeche Diepgrond). Dit kan erop duiden dat kinderen dus vooral voor opvang kwamen of voor minder ernstige aandoeningen. Het lijkt erop dat zij in ieder geval niet vaak naar het ziekenhuis werden gebracht wanneer zij aan een infectieziekte leden. Dit wordt mede ondersteund door het feit dat er in december 1876 een kroepepidemie en enkele maanden later in 1877 een mazelenepidemie uitbrak in Hoorn, waarbij tientallen kinderen overleden. In beide jaren werden er echter in totaal slechts vijf kinderen onder de 6 jaar opgenomen.
Het is daarnaast niet aannemelijk dat vooral wezen werden opgenomen. Kinderen verbleven namelijk vaak samen met een gezinslid – vaak een moeder maar we zien ook vaders, broers en zussen – in het ziekenhuis. Hier is nog weinig onderzoek naar gedaan, maar het kan helpen om te begrijpen waarom kinderen in het ziekenhuis verbleven. Zo werden kinderen soms meegenomen wanneer een familielid ziek was en er geen opvangplaats voor hen was, maar ook omdat de ouders een ziek kind niet alleen wilden laten opnemen. Het kwam daarnaast meermaals voor dat er in de patiëntenboeken achter de naam van een vrouw ‘en kind’ werd genoteerd, wat erop kan duiden dat deze kinderen zelf geen patiënten waren. Jonge kinderen werden echter tevens alleen opgenomen, wat aannemelijk maakt dat zij toch ook als patiëntjes naar het Stadsziekenhuis kwamen.
Zwangere vrouwen kwamen in Hoorn ook naar het ziekenhuis om te bevallen. In meer dan de helft van de gevallen ging het hierbij om ongehuwde vrouwen. Dit fenomeen kwam ook in het Amsterdamse Binnengasthuis voor. Het ontbrak deze ongehuwde moeders zeer waarschijnlijk aan familiale hulp of ondersteuning vanuit de sociale omgeving, waardoor ze genoodzaakt waren hulp bij de bevalling te zoeken in een ziekenhuis. ‘Normale’ bevallingen vonden doorgaans thuis plaats, in het bijzijn van een vroedvrouw, al zien we in de negentiende eeuw ook wel een toename in het aantal ziekenhuisbevallingen (Nederland geldt hier als laatkomer). In Hoorn werd maar 1 à 2% van de kinderen ‘buiten de echt’ geboren, dus de groep ongehuwde moeders in het Stadsziekenhuis valt niet te verklaren vanuit een ‘losse’ seksuele moraal. Waarschijnlijk bestond er juist een taboe op ongehuwd zwangere vrouwen, wat het gebrek aan steun vanuit de omgeving verklaart.
De aanwezigheid van kinderen in het Hoornse ziekenhuis nam dus snel toe. Het lijkt aannemelijk dat kinderen zowel uit medische noodzaak als uit andere overwegingen werden opgenomen. Een groeiend vertrouwen in artsen, de ontwikkeling van de kindergeneeskunde en verbeterde behandelingen hebben eraan bijgedragen dat de medische noodzaak de boventoon ging voeren.
Interessante informatie!