Palingtrekken in Amsterdam // Stadsarchief Amsterdam
Op 25 en 26 juli 1886 ontstonden er rellen in Amsterdam nadat de politie het verboden spelletje ‘palingtrekken’ probeerde te beëindigen. Er vielen uiteindelijk meer dan twintig doden, tientallen mensen werden gearresteerd en zeker 100 mensen raakten gewond. Veel van deze gewonden kwamen terecht in het Amsterdamse Binnengasthuis. Zo kunnen we dus nagaan wie er zoal betrokken waren bij deze volksopstand en welke rol de Amsterdamse gasthuizen speelden bij de zorg voor de gewonden.
Al sinds 1875 gold er in heel Nederland een verbod op palingtrekken. Bij palingtrekken werd er een touw gespannen over de gracht met daaraan een levende paling. De deelnemers voeren in bootjes onder het touw door en probeerden de glibberige paling te grijpen, wat vaak resulteerde in een val in het water. De winnaar was degene die erin slaagde de kop van de paling als eerste eraf te trekken, natuurlijk zonder daarbij zelf overboord te gaan. Het volksspel werd gezien als “wreed volksvermaak” en was daarom verboden.

Op zondag 25 juli 1886 trok een groot publiek naar de Zaterdagse Brug (over de Lindengracht) voor een spelletje palingtrekken. De sfeer sloeg om toen de politie ingreep en het touw waaraan de levende paling hing doorsneed. De toeschouwers keerden zich hierop tegen de agenten. Naar verluidt zou een van de agenten van de politie een kelder in zijn getrokken en daar mishandeld. De andere agenten trokken hun sabels en vochten zich een weg door de woedende menigte om versterking te halen. Ze werden bekogeld met stenen. Sommige van hen raakten dusdanig gewond dat ze behandeld moesten worden in het Binnengasthuis, waarover later meer. De volgende dag (26 juli) braken er opnieuw rellen uit. Een gewapende menigte trok naar het politiebureau aan de Noordermarkt. De agenten werden in het nauw gedreven en riepen versterking in, en later zelfs het leger. Wat volgde was een hevig gevecht: straten werden opgebroken, barricades opgeworpen en er ontstonden felle confrontaties tussen de woedende menigte, de politie en het leger.

Wanneer we nu onze blik verleggen naar de patiëntenregisters van de Amsterdamse gasthuizen zien we dat er maar liefst 50 patiënten (een groot deel van alle gewonde betrokkenen) werden opgenomen in het Binnengasthuis naar aanleiding van het volksoproer. Natuurlijk weten we op basis van de registers niet precies welke rol iedereen had binnen deze volksopstand: waren zij de aanstichters van het oproer, relschoppers, sympathisanten of ongelukkige passanten? Iedere betrokken persoon had een eigen motief.
Het eerste dat opvalt is dat er nagenoeg uitsluitend mannen werden opgenomen. Er is slechts één vrouw te vinden in de registers (op de verbandafdeling): Adriana Maria Farber. Zij werd op 26 juli opgenomen nadat zij “bij de volksoploopen aan de rechterwang verwond geraakt” was.

Verder kunnen we vaststellen dat de betrokkenen een enigszins gevarieerd gezelschap vormden. Op religieus vlak zien we voornamelijk protestanten (22) en katholieken (15), maar ook Lutheranen (9), één doopsgezinde en één joodse burger. De gemiddelde leeftijd was 28,6 jaar, maar er waren flinke leeftijdsverschillen tussen de patiënten. De oudste was 69 jaar en de jongste was slechts 11 jaar, hij werd behandeld aan een geweerschot aan het rechterbeen.
De meeste betrokkenen waren over het algemeen van simpele komaf. Veel van hen waren werkman, enkelen hadden geen beroep of hadden een beroep dat we tegenwoordig classificeren als geschoolde arbeider, zoals smid, behanger, kledermaker. Opvallend is vooral dat ook drie van de bij het oproer betrokken agenten van de politie in het Binnengasthuis terecht kwamen. Een van hen was bijvoorbeeld volgens de registers “in een twist met eenige burgers (hoek Lindengracht en 2e Goudsbloemdwarsstraat) door deze met een steen aan het hoofd verwond”, vermoedelijk ontstonden de verwondingen op de eerste dag van de rellen toen de politie met stenen werd bekogeld.

Ten slotte kunnen we vaststellen dat alle betrokkenen op het moment van deze gebeurtenissen in Amsterdam woonden, maar ook veruit de meeste van hen waren geboren en getogen in Amsterdam (78%). Hieronder op de kaart van Amsterdam is te zien waar de patiënten woonachtig waren. De meeste betrokkenen kwamen uit de Jordaan, de plek waar het Palingoproer plaatsvond. Misschien is dat niet zo gek, aangezien volgens historici deze oproer vooral voortkwam uit de ontevredenheid over werkloosheid en sociale discriminatie. Veel Jordanezen ervoeren het palingtrek-verbod als het ontnemen van hun laatste pleziertje. Bovendien toonde het politieoptreden volgens hen de grote afstand tot de gewone man.
De patiënten kwamen over het algemeen op de zogeheten ‘verbandafdeling’ (chirurgische afdeling) terecht van het ziekenhuis. Op deze afdeling werden vaak patiënten geholpen met bijvoorbeeld botbreuken, verbrijzelingen, (brand)wonden, (interne) bloedingen, ontstekingen en hersenschuddingen. In onderstaande tabel zien we de ‘diagnose’ waarmee de patiënten die betrokken waren bij de volksopstand werden opgenomen. Het overgrote deel betrof letsel ten gevolge van geweerschoten, zij kwamen vaak na de tweede dag van het Palingoproer in het ziekenhuis binnen. Van alle opgenomen patiënten – vijftig in totaal – overleden er tien in het ziekenhuis aan de gevolgen van hun verwondingen. We kunnen dus vaststellen dat het Binnengasthuis een belangrijke rol speelde bij de opvang en verzorging van de gewonden na deze volksoproer.
